‘In het jaar 1929 ontmoette ik hem voor het eerst. Het was bij een bezoek aan de toen nog kleine Christengemeente te Pangala'. Hij stond daar als jong hulponderwijzer voor een grote klas met kinderen te vertellen van de Heere Jezus, Die het brood vermenigvuldigde voor een hongerige schare, toen ik zijn klas binnenkwam. Op een zeer eenvoudige wijze, maar pakkend voor de kinderen, vertelde hij van de vermenigvuldiging van de broden. De Heere Jezus kent de honger van ons mensen en wil die honger stillen ( maar niet minder is Hij het brood van het leven voor allen die hongeren naar de vergeving der zonden. De eenvoudige Toradja taal, die ik nog maar net aan leerde gebruiken, sprak mij aan.
's Avonds vertelde hij mij, dat hij afkomstig was uit Nonongan en van de grote moeite die hij had gehad om onderwijzer te worden, omdat zijn ouders en familieleden niets van Christus en van de Bijbel wilden weten. Thuis zijnde mocht hij nooit spreken over de Heere Jezus en toch kon hij, sinds hij de Heere Jezus had leren kennen, niet laten van Hem te vertellen.
Bij mijn latere bezoeken aan deze plaats ging mijn aandacht steeds weer naar hem uit. Ruim een jaar later, toen besloten was dat dezendingeen evangelistencursus zou beginnen, vroeg ik hem of hij idee had naar deze cursus te komen. Ik deelde hem mee, dat het onze bedoeling was op deze cursus jonge mannen toe te laten, die de onderwijzerscursus doorlopen hadden en lust en liefde hadden om het Evangelie niet alleen aan kinderen maar ook aan volwassenen te vertellen.
Al naar mate ik verder sprak over deze cursus begon zijn gezicht meer te betrekken. Tenslotte zei hij: „U hebt in mij een verkeerde gezocht, ik ben veel te jong, heb te weinig ervaring en ben ongeschikt voor het werk van evangelist." Hij noemde mij een heel lijstje namen van mensen die veel geschikter waren dan hij.
Toen na een half jaar de cursus begon besloot hij het te proberen. Met een bezwaard hart kwam hij naar de cursus denkend na enige maanden zullen zij mij wel weer terugsturen naar de school. Maar eenmaal op de cursus zijnde bleek al spoedig welk een grote interesse hij bezat om meer van Gods Woord te weten te komen. Altijd had hij vragen om het Woord beter te leren verstaan. Hij was begaafd met een helder verstand, maar had ook een heilbegerig hart van de Heere ontvangen. Als één van de beste leerlingen slaagde hij bij het eindexamen en werd aangesteld als evangelist.
Hij bezat de gave om gemakkelijk met mensen om te gaan en het was hem een behoefte tot anderen te spreken van het Woord van God. Wat kon hij er bij de mensen op aandringen naar dat Woord te luisteren en aan de nodigende stem van de Heere gehoor te geven.’